Roger Vanneste
Het verhaal van de toen 19-jarige Roger Vanneste, uit de Harelbeeksestraat
Tijdens de mobilisatie sliepen de opgeroepen soldaten meestal op de hoeven, in stro of hooi. Mr. Dujardin, leraar aan de Technische School van Kortrijk en ook opgeroepen hoger officier, stelde aan de legerleiding betere slaapgelegenheid voor. Hij wist dat bv. vlaslemen niet vatbaar waren voor ongedierte. Het was bovendien een goedkope materie en in overvloed verkrijgbaar. Het voorstel werd aanvaard. Grote wit-linnen slaapzakken werden geweven in Lendelede bij de Fa. Neyrinck. De gebroeders Jules en Modest Vanneste uit Kuurne, gespecialiseerd in vlasafvalproducten, zorgden voor de nodige vlaslemen. Duizenden dergelijke zakken werden aldus met vlaslemen gevuld en vertrokken met de trein uit Harelbeke of St.- Katherinestation. Andere slaapzakken werden gevuld met schoongemaakte "dechets" (korte vlasvezels). Ze waren iets zachter en waarschijnlijk bestemd voor de gegradueerden... Ondertussen kwamen meer en meer vluchtelingen voorbij op doorpassage naar Frankrijk. Verzamelde eenheden Belgische soldaten, waarschijnlijk van het 12e Linie, waren al aangekomen en maakten ondiepe putten langs de Leie-oever, over een lengte van ongeveer 200 meter, langs schuren en rootputten en in de tuin van Carpentier aan de Harelbeeksestraat waar nu appartementen staan. Men hoorde al het kanongebulder over de Schelde. Via de radio kwamen berichten dat de jongelui zich naar het zuiden van Frankrijk moesten begeven. Mr. Albert Dujardin (bekend van de lemenmatrassen) en zijn vriend Ysermans waren bij de leger-intendance en in opdracht al naar het zuiden van Frankrijk vertrokken, om daar de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen. Hun dames kwamen zich bij ons aanmelden om hen, samen met hun kinderen, bij hun echtgenotes te brengen. Mijn broer Edmond zou met zijn wagen (Citroën-Traction) rijden. Als opgeroepen jongelui zouden eveneens vertrekken: Luciën Vercaemst, Henri Opsommer (later Witte Pater), Omer Lagae, Roger Vanneste, neef Marcel Vanneste en Robert Besieux van de Westhoek uit Bavikhove. Roger Vanneste was de chauffeur met auto Chevrolet en aanhangwagen.
Boven op de auto werd een zware matras bevestigd (kwestie van bescherming tegen luchtkogels). Een derde auto, Ford-camionette, was bestemd voor de vleeshouwersfamilie Amedee Mesdag, vrouw, zoon en dochter uit Harelbeke. In caravaan vertrokken we de zondagochtend 19 mei. De gebroeders Roger en Walter Vercaemst mochten van hun moeder niet meerijden. Aan café "Paris-Roubaix" (Gaston Rebry) in Wevelgem liep alle verkeer vast. De grensovergang te Halluin was gesloten. Er stond niets anders op dan langs smalle weggetjes verder door te rijden. Om het warmlopen van de motoren te beletten, moesten we meermaals zelf de wagen duwen, vooral als we maar stapvoets verder konden. Toch geraakten we bij valavond in De Panne, langs de Zeeweg. De dames vonden een onderkomen om te slapen in de kleine vissershuisjes, links van de weg. Wij sliepen in de auto's en op de aanhangwagen. Op maandag 20 mei trokken we de grens over richting Duinkerke. Op de weg stonden pater Doornaert en twee Brusselse bejaarde verpleegsters die ons vroegen te mogen meerijden. Met een slakkengang reden we verder al over St. Omer. De weg geraakte eivol. In de late middag, omstreeks 15.00 uur, zagen we al een kolonne Engelsen die in volle vaart naar Duinkerke reden om in te schepen. Ze eisten de weg voor zich alleen op. Wij zijn daar, links van de grote weg, een bospad ingereden tot bij het huis van de boswachter. Rond 17.00 uur hoorden we een geweldig bombardement op de kust van Calais en vooral van Duinkerke. De Duitse vliegtuigen wilden de Engelsen beletten om in te schepen. Tegen de avond hadden we ons geïnstalleerd bij de boswachter "Paillasse par Terre", alle kamers vol. We hoorden af en toe machinegeweergeroffel, zo verliep de nacht. Van slapen kwam niet veel in huis. 's Morgens, toen we ons hoofd buiten staken, stonden langs alle kanten Engelse materiaalwagens en veldkeukens verlaten in de veldwegeltjes. Rond de middag zagen we de eerste Duitsers. Het bleef verder geheel de dag onrustig. De dag daarop, dinsdag 21 mei, namen we afscheid van de vriendelijke boswachter en reden verder tot in een rustig boerendorp op 5 km van Fauquembergues. We konden op een kleine hoeve blijven, de mannen in een tent op 't erf, de vrouwen op matrassen in de kamers. In Fauquembergues hadden de Duitsers een kommandantur. Ze verboden ons terug naar België te vertrekken, want dit was "Sperrgebiet". Wij om de twee dagen met de fiets naar de kommandantur, "nein, Sperrgebiet!". Hoe was onze dagindeling? 's Morgens naar de mis van pater Doornaert, Henri Opsommer was de misdienaar (begin van zijn roeping?),later in de morgen met de groep naar de bieten- en aardappelvelden. Slager Mesdag moest op een nabijgelegen hoeve een beestje slachten en hij bracht natuurlijk een goed stukje vlees mee, zodat de dames naar hartenlust konden koken. In de late middag vlug opnieuw naar de kommandantur, zonder resultaat. Bij het terugkeren zagen we jonge Duitse soldaten die in de grachten bivakkeerden. Ze zongen "Den wir fahren gegen Ëngeland"... We sleten daar onze tijd tot enkele dagen na de capitulatie van België.
Dan mochten we terugkeren naar de heimat. Rechtuit gezegd, het was precies of we een paar weken op kamp waren geweest. Thuis gekomen was het de ontnuchtering. Veel doden langs de Leie, vele huizen en fabrieken uitgebrand... Enkele dagen later kwamen onze broers en de anderen die met hen vertrokken waren naar Frankrijk ook terug. Van moeder Vanneste moesten we allen op onze knieën gaan zitten om "Ons Here" te bedanken voor de behouden thuiskomst.Het was nog altijd dinsdag 21 mei 1940... Het luchtafweergeschut moest nu al veelvuldiger optreden. Oostwaarts zagen we al meer zwarte wolkjes van uiteengespatte schrapnels hangen. `s Avonds had op het stadhuis van Ieper een twee uur durend gesprek plaats tussen koning Leopold III en de eerste minister Pierlot, minister Spaak en generaal Denis, minister van landsverdediging. De koning en de regeringsleden namen een verschillend standpunt in (wat later zou beschouwd worden als de aanvang van een zwaar uit de hand lopende koningskwestie). Koning Leopold liet aan de eerste minister weten "dat hij hun verwijten niet verdiende, dat hij tot doel had het nationaal grondgebied te verdedigen en zou trachten, in de mate van het mogelijke mee te werken aan de door de geallieerde legers gevoerde strijd en wou vermijden dat het lot van ons leger in gevaar zou gebracht worden". Eigenlijk hield deze beslissing van de koning in, dat aan de Leie slag zou geleverd worden, om de terugtocht van de geallieerde legers zo nodig vlotter te laten geschieden. Wat het ging worden zouden we aan de Leieoevers en vooral te Kuurne weldra aan den lijve ondervinden.