Abbé A. Wagelmans
Abbé A. Wagelmans was tijdens de Meidagen van 1940 korporaal-brancardier van het peloton generale staf van de medische compagnie van het 12de Linie-, regiment Hij was als verbindingsagent verbonden aan de generale staf.
Hij schreef voor de inwoners van Kuurne, ter gelegenheid van dit speciaal nummer van Info-Kuurne zijn indrukken neer over de slag aan de Leie.
Er werd mij gevraagd de indrukken van iemand die aanwezig was bij en deelgenomen heeft aan de slag aan de Leie te Kuurne weer te geven. In andere artikels zal U het gedetailleerde verhaal van de slag vinden. Zelf heb ik geen andere bedoeling dan U de gevoelens van een eenvoudige acteur, verloren in deze kwelling van ijzer en vuur, te laten meeleven.
Situeren we vooreerst de opdracht, die ik te vervullen had: als korporaal-brancardier van het peloton generale staf van de medische compagnie van het 12de Linie was ik verbonden als verbindingsagent aan de generale staf van het regiment. Ik heb dus de slag beleefd niet als aalmoezenier (daar ik toen nog geen priester was), zelfs niet als brancardier, behalve dat het mij overkwam burgers te moeten verzorgen, die de 24ste mei door granaten gewond waren: daar kom ik op terug. Mijn opdracht bestond erin De bevelen van kolonel Gérard aan de commandant van de medische compagnie, dokter Féron, kapitein van het 1ste medische, over te brengen.
Andere verbindingsagenten verzekerden dezelfde opdracht voor de verschillende compagnies, daar, spijt de moed en de toewijding van onze "T S", die de telefoonlijnen onder het vijandelijke vuur herstelden, het overbrengen van orders alleen nog kon gebeuren door boden. Dit gezegd zijnde, kunnen wij komen tot de indrukken, die, spijt de tijdsafstand (weldra 40 jaar), ongewoon levendig en precies gebleven zijn.
De eerste indrukken gaan terug tot de aankomst en het installeren te Kuurne op 22 mei 's middags, - voor ons op de boerderij Iserbyt, commandopost van kolonel Gerard, post die in de nacht van 23 op 24 mei overgebracht werd naar de school "De Kat", die nu verdwenen is. Allen, officieren en soldaten gaven een indruk van kalmte, van vertrouwen en rustige vastberadenheid: er zou weerstand geboden worden!
De eerste salvo's werden gelost op 23 mei, tussen de middag, en van achter de hagen van de boerderij zagen wij het schieten van onze kanonnen op Harelbeke, waar de eerste Duitsers hun stellingen innamen. Zelfs het eerste wederantwoorden op ons artillerievuur kon onze zekerheid niet in verlegenheid brengen. En de nacht viel in over wat de volgende morgen een verwoed slagveld zou worden.
Het is van die nacht van 23 op 24 mei, dat ik de meest eigenaardige indruk overhoud: deze van de oorlog te voeren... heel alleen, of bijna toch! Inderdaad, telkens als ik de commandopost van het regiment verliet om bevelen over te brengen, vertrok ik alleen per fiets (zonder licht natuurlijk) over verlaten en voor mij onbekende wegen. Van tijd tot tijd zag ik wel gehelmde hoofden in de velden of aan de rand van de weg, opduikend uit schuttersputjes en verscholen achter een mitrailleuse of een MG; soms ook werd ik tegenhouden door het luide "Halt!" van een schildwacht of een patrouille en ik moest op bevel vooruitgaan onder bedreiging van getrokken bajonet die blonk in het duister, vervolgens "montrer patte-blanche" om doorgang te bekomen; ik ben zelfs de wachtwoorden van de 24ste mei niet vergeten: het "mot d'approche" was "Hasselt" en het "mot de passe" "Thomas".
Maar al deze kleine gevechtsgroepjes, verspreid aan de oevers van de Leie, in de huizen of de boerderijen, in de velden rond het dorp, voelden zich wel alleen, op de uitkijk in de nacht, het minste gerucht beluisterend, het oog geopend wanneer van tijd tot tijd een lichtraket de stellingen gedurende enkele minuten verlichtte.
De ochtend van de 24ste mei brak aan en om 10uur begon het verschrikkelijk bombardement: een stortvloed van granaten viel op onze stellingen, het spervuur van schrapnel-granaten barstte zonder ophouden boven onze hoofden los en zond zijn dodend schroot naar alle richtingen.
Op bepaalde ogenblikken, midden in dit gekraak van staal, deze ontploffingen, dit getier, dit hels lawaai, vergezeld van stoten van mitrailleurs en automatische wapens, maakte zich een indruk van verplettering van ons meester: was het mogelijk nog levend uit zo'n lawine van ijzer en vuur te geraken? Onze dappere 75 en zelfs onze kleine C 47 deden hun best om op de vijandelijke artillerie te antwoorden, maar wat konden enkele batterijen tegen tientallen kanonnen, die zich verwoed inzetten om deze stellingen te verpletteren.
Op dat ogenblik werd ik in een droevige gebeurtenis verwikkeld, die - 40 jaar later - bij mij nog een pijnlijke indruk nalaat. Op de vooravond had men, in het vooruitzicht van de slag, de burgers doen evacueren, maar enigen hadden hun woning niet willen verlaten. Opgeschrikt door de hevigheid van het bombardement wilden zij vertrekken: te laat! Een groep was verrast door een stortvloed van granaten: er waren meerdere gewonden, waarvan twee jonge mensen - met verbrijzelde benen - wat later zouden sterven in de ambulance, die ik had laten komen om te proberen hen in het veldhospitaal achter de linies te brengen, daar wij niets voor hen konden doen. Met een kameraad-brancardier hebben we de andere gewonden verzorgd in de noodschuilplaats van een vlaskelder, waar zij binnengevlucht waren.
En dan kwam het einde: verpletterd door de artillerie, overspoeld door steeds terugkerende golven Duitse infanterie, bijna omsingeld, moesten de overblijvende van het dappere 12de Linie zich terugtrekken; ik herinner mij de sidecar met luitenant Coune, onze vaandrig, met de waardevolle vlag van het 12de Linie, in zijn koker gerold - dezelfde die nog altijd de fierheid van het 12de Linie uitmaakt en die op deze dag zijn 8ste vermelding bekwam "Leie 1940" - te hebben zien voorbijkomen.
Er blijft mij nog over een vraag te beantwoorden, die, naar ik meen veel lezers wel zullen stellen, nl.: "Bent U bang geweest tijdens de veldslag?" Ik zal eenvoudig antwoorden: "Ja, op bepaalde ogenblikken." Ik denk dat de moed niet bestaat in de angst te loochenen, maar dat het veeleer is die te overstijgen, te beheersen om zijn taak, spijt die schrik, toch te vervullen.
Er na de slag over nadenkend, ben ik er mij rekenschap van gaan geven, dat de vrees zich vooral voordeed op het moment van het verlaten van een schuilplaats, waar men zich - terecht of ten onrechte - veilig waande, om de gevaren van erbuiten te trotseren. Het was een pijnlijk ogenblik waarop men zijn hart voelde beklemmen; maar zodra deze stap gezet was, ging de schrik over, omdat de gedachte helemaal gericht was op de te vervullen opdracht en de middelen om die naar best vermogen te volbrengen: op dat ogenblik kwam de koelbloedigheid terug en men deed exact wat er te doen was, zonder nog te denken aan de mogelijkheid der op te lopen risico's; ik heb dat feit meerdere malen vastgesteld. Ook bleek het me, dat men, spijt de gedode en gewonde kameraden naast ons, min of meer onkwetsbaar dacht te zijn; ik heb me vaak afgevraagd, als men zeker geweest was gedood te worden tijdens het vervullen van zo'n opdracht, of men het zou gewaagd hebben er heen te gaan; maar men koesterde altijd de heimelijke hoop levend uit de zelfs gevaarlijke situatie te komen.
Het believen de Heer in elk geval en eveneens de verantwoordelijke politieke personen onze jeugd te vrijwaren tegen een nieuwe oorlog, die, wij twijfelen er niet aan, een nog veel verschrikkelijker ramp zou zijn dan deze die wij beleefden.